Door Elly Meijnders - In de reeks artikelen “Oog voor elkaar” voor de Werkgroep Preventie van het Lokaal Beraad Ouderenbeleid gemeente Mill en Sint Hubert zal ik ook regelmatig een gesprek hebben met iemand uit de praktijk van alledag.
Zo ook met Tien van Tienen. Hij heeft altijd veel voor de gemeenschap gedaan en is nu tijdelijk aan het bed gekluisterd.
“Ik ben nu weer aan het opkrabbelen Elly. Knap? Nou, dat zit van nature in me. Een paar weken na de zoveelste zeer zware luchtproblemen, begin ik weer conditie op te bouwen. Iedereen staat er altijd van te kijken hoe ik weer opknap. Eerst maar eens goed eten en aankomen”, grinnikt hij vanaf zijn bed. “Weet je, er zijn zoveel mensen eenzaam en als je ziek bent ben jij ook een beetje eenzaam, want jij alleen moet die ziekte verdragen”.
Maar je hijgt toch flink als je iets gedaan hebt...
Tien knikt: “Ik ben nog ontzettend snel moe. Bewegen en praten is vermoeiend voor me. Maar dat komt wel weer goed. Mensen willen ook graag helpen, ik krijg dan te horen: Als je ergens mee zit dan kom ik effe. Ik heb nu toevallig geen bloemen staan, maar hoeveel bloemen ik wel niet heb gehad. Een zusje uit Grave komt elke week met vier koppen soep. En schoonzusters en zo brengen ook eten. Ik hoef maar te piepen en ze staan voor me klaar”.
Tien reikt mij een boek aan, samengesteld door de tekenclub die hij les geeft met foto’s, teksten en herinneringen. Komen die mensen ook op bezoek?
“Ja zeker, dat is hartverwarmend. Kijk op deze bladzijde. Ze kennen me goed. Waar houdt hij van? Van fotograferen, bonbons, dansen, kerstversieringen in de tuin, echt geweldig dat zij zich zo inleven”.
Heb je een boodschap voor de mensen, Tien?
Tien zit rechtop: “De mopperkonten moeten blij zijn om in Nederland te wonen. Er wordt zoveel gemopperd aan alle kanten. Ga maar eens een land zoeken waar zusters van Pantein je twee keer per dag met liefde komen verzorgen. Ik zal je het nog sterker vertellen: als ik in een ander land had geleefd, dan was ik er allang niet meer geweest!”
En je leeft toch maar een keer, Tien. Ik ben bijvoorbeeld blij dat ik mijn poes Rusty nog iedere ochtend aantref.
“Jo en ik hadden ook een poes. Die is een jaar doodgegaan voor Jo ging. Wanneer ik ook thuis kwam zat die poes op mij te wachten. De kat werd ziek en in anderhalve week was er niets meer van over. Ik heb het Jo heel voorzichtig moeten vertellen, die was gek op katten”.
De zuster van Pantein helpt Tien met wassen. Hij zegt er blij mee te zijn. Vervolgens doe ik de deur open voor de broer en schoonzus van Tien. Het is duidelijk. Tien is een creatief mens die altijd midden in de maatschappij heeft gestaan met zijn kunstzinnige talenten, waar allerlei mensen blij van worden en hij krijgt er ook iets voor terug.