Inwoners van Mill en omgeving zijn gewend, dat er bijna dagelijks wel één of meerdere F16’s of een F35 komt overvliegen. Je raakt er nooit echt gewend aan, want de meesten ergeren zich aan de geluidsoverlast, die de straaljagers veroorzaken. Dat dit er ook nog eens in de jaren 80 de oorzaak van was, dat er in Mill een bouwstop werd afgekondigd, verhoogde de irritatie alleen maar.

Toch is er een tijd geweest, dat men met veel genoegen een vliegtuig in het luchtruim boven Mill welkom heette.

We schrijven het jaar 1911, toen de luchtvaart nog in de kinderschoenen stond. In dat jaar werd er met als startpunt Parijs in 9 etappes een Europeesche Rondvlucht (Circuit Européen d’ Aviation) georganiseerd. Het 3e traject bestond uit een vlucht van Luik naar Soesterberg met een verplichte landing in Venlo, waarvan uit de route in een rechte lijn liep over o.a. Horst, Venray, St. Anthonis, St. Hubert en Grave. Met grote kruizen van witte lakens werd de te vliegen afstand op de grond gemarkeerd.

Vele duizenden toeschouwers volgden het spektakel, maar door slecht weer kon er pas de volgende ochtend verder gevlogen worden. Dit bleek echter niet het grootste probleem te zijn, want die volgende dag stortte er in Mill een vliegtuig neer, tenminste volgens de berichtgeving. Gelukkig viel het mee.  De vliegenier, Marinus van Meel uit Rotterdam, moest met zijn Farman wegens motorpech een noodlanding maken op de Millse heide, aan het einde van de Arendstraat.  Hierbij waren het onderstel en de schroef dermate beschadigd, dat reparatie nodig was. Snel werd er een comité gevormd, bestaande uit de heren van Hout, de burgemeester en andere notabelen, die van de nood een deugd wilden maken. Met Marinus en zijn passagier Maurice Benselin uit Verviers in België werd middels een notariële akte vastgelegd, dat zij demonstratievluchten zouden organiseren boven Mill en dat Millenaren hen als passagier op hun vlucht zouden vergezellen. 

Drommen mensen verzamelden zich hiervoor in de Stationsstraat en de menigte wachtte vol spanning op de grote gebeurtenis, terwijl zij genoten van de muziek van de fanfare uit St. Hubert. Onder groot gejuich begon het vliegtuigje aan zijn eerste ronde over Mill en Langenboom, maar bij de landing van de tweede vlucht ging het mis en was de schade groot. Dit belette het comité en de aviateur echter niet om na de reparatie het op 9 en 10 juli 1911 nog grootser aan te pakken. 

Marinus had het plan opgevat om het Nederlandse duur- en hoogterecord van respectievelijk 65 minuten en 1700 meter te verbeteren. Er werd grote bekendheid aan deze demonstratie gegeven, extra treinen werden voor de vele bezoekers ingezet en op het terrein werden diverse vermakelijkheden en muziek aangeboden. Duizenden mensen kwamen op de recordpoging af en eindelijk om 20.06 uur, toen de wind was gaan liggen stegen Marinus en Maurice op. Het aanvankelijke enthousiasme en duurde maar kort, want na 13 minuten en 43 seconden zetten de piloten het vliegtuig weer aan de grond na slechts een hoogte van 125 meter bereikt te hebben. Het complete onderstel bezweek onder de moeizame landing en de vliegmachine werd tot grote teleurstelling van de toeschouwers opgeborgen in een loods. Het Millse vliegfestijn werd afgesloten met het aanbieden van een lauwerkrans en de vele omstanders keerden huiswaarts of dronken hun frustratie weg in een café.

Na de zoveelste reparatie vertrok Marinus op zondag 16 juli 1911 naar Tiel. Tijdens zijn spannende belevenis in Mill verbleef hij in een hotel in Grave en als dank voor bewezen diensten gaf hij de houten propeller aan de Graafse arts A.J.M. Kanters cadeau, waarna in 1976 diens familie dit enige tastbare bewijs van het avontuur schonk aan het Luchtvaartmuseum te Soesterberg. 

Hoogst onwaarschijnlijk zal er  over tientallen jaren een onderdeel van een F16 bij een inwoner van Mill aan de muur hangen ter herinnering aan het oorverdovende lawaai, waardoor menigeen regelmatig een praatje buiten moet stoppen, net dat stukje van een liedje op de radio mist of gestoord wordt bij het lezen van “Myllesheem vertelt” in De Neije Krant.

Bron: Dhr. P. Schoonhoven, de Graafse Courant en het Boxmeers Weekblad met dank aan dhr. P.J. Hagen.