De eerste notitie in de dagboeken van de burgemeester is van 8 maart 1909, een maandag, een drukke dag voor de burgemeester, omdat er maar liefst 14 punten staan vermeld.
Die dag wordt er onderdak geboden aan een “landlooper”, iets wat wekelijks voorkomt in alle jaargangen. Ook dat er zich “vreemdelingen rondom kasteel” bevinden, waarmee beslist kasteel Aldendriel bedoeld zal worden, dat een dubbele gracht heeft om juist dit soort mensen buiten de deur te houden. Landlopers hadden geen vaste verblijfplaats en zwierven gedreven door armoede rond op zoek naar werk, eten en onderdak. Meestal waren ze in de zomer welkom bij boeren om daar te werken en veel landlopers zag men dan ook elk jaar op vaste tijden weer in het dorp verschijnen. Ze werden getolereerd, omdat ze als dagloner heel nuttig waren, maar toch waren de dorpsbewoners ook bang voor diefstal en criminaliteit. Daarom kwam er in 1809 een verbod op landloperij en werden deze zwervers opgepakt en kwamen zij terecht in een gevangenis of een inrichting. In het jaar 2000 werd landloperij uit het Wetboek van Strafrecht geschrapt.
In november 1909 zien we de volgende notitie “landlooper reispenning”. Dit blijkt echter niets met rondreizen te maken te hebben, maar een reispenning of viaticum is het toedienen van de laatste Heilige Communie, die een stervende ontvangt. Menig landloper kwam door slechte hygiënische omstandigheden en ondervoeding tijdens zijn omzwervingen om het leven.
Verder deden veel woonwagens Mill aan om er een tijdelijke staanplaats te zoeken, waarvoor de burgemeester al dan niet toestemming verleende. Een notitie leert ons, dat dit weleens problematisch verliep, als de woonwagenbewoners weigerden te vertrekken na een bepaalde tijd. Op donderdag 7 maart 1911 zochten er maar liefst drie woonwagens een staanplaats, nadat ze uit Venlo, Roermond en Weert vertrokken waren. De geschiedenis van woonwagenbewoners gaat terug naar de 17e eeuw en zij trokken als seizoenarbeiders, handwerkslieden en kooplui rond om in hun bestaan te voorzien. Verder waren zij ook erg belangrijk om allerlei nieuws, dat ze tijdens hun reizen gehoord hadden te verspreiden. In 1918 werd de Woonwagenwet van kracht en kwam er een einde aan de vrijheid om zo maar ergens een woonwagen te plaatsen. In 1957 ontstonden er regionale woonwagencentra en vanaf 1968 was het verboden om rond te trekken.
In Mill waren er twee plekken gereserveerd voor het plaatsen van deze woonwagens, waar dan ook een waterput was als drinkwatervoorziening. Eentje was gevestigd aan het einde van de huidige Fazantenweg en de andere lag aan de Scheiwalweg tussen Sint Hubert en Haps dichtbij de Sint Anthonisloop, een smal riviertje.
Op 4 juni 1909 wordt er notitie gemaakt van “armbedeeling Wed. Hendriks”. In 1807 benoemde Lodewijk Napoleon een Commissie inzake de armbedeling om de zorg voor de armen beter te kunnen coördineren, maar de bestrijding van armoede bleef toch meer een taak van de kerk, die het als een religieuze plicht zag. Veel kerken hadden een armenbestuur en beheerden diverse weeshuizen en opvangtehuizen. Een enkele keer lezen we in de dagboeken een verzoek van iemand om in de armenlijst opgenomen te worden. Ook zwervers, landlopers en woonwagenbewoners maakten regelmatig gebruik van deze zorg voor de armen, in het bijzonder de verdeling van voedsel. De burgemeester had het er druk mee en moest dan ook regelmatig naar een “armbestuursvergadering”. Aan de huidige Brandsestraat stond destijds een Armenhuisje, waar dit soort verzorging werd verleend, maar daarover meer in deel 14 “Sociale zorg”.
Volgende week lezen we in deel 4 over de bedrijven en de handel in Mill.
Geschreven door Marja Verheijen. Foto van Toon Willems.
Heeft u meer informatie of beeldmateriaal betreffende dit onderwerp of uit deze tijd mail dan naar
Neem ook een kijkje op de website www.myllesheem.nl voor meer interessant nieuws.