De ondernemer die zijn afnemer op factuur BTW in rekening heeft gebracht en die belasting heeft afgedragen aan de schatkist, kan die belasting weer terugkrijgen als die afnemer de factuur niet betaalt.

Het verzoek om teruggaaf van de belasting moet plaatsvinden bij de aangifte over het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan. Dat is het tijdvak waarin vast komt te staan dat de vordering niet zal worden voldaan. De ondernemer kan niet wachten met het teruggaafverzoek tot het tijdstip waarop betaling van de factuur niet langer in rechte kan worden gevorderd. Dat is te laat, zo heeft de Hoge Raad recent beslist: er kan dan geen BTW-teruggaaf meer worden verkregen.

BV X verhuurde vanaf november 2005 een pand mét BTW aan BV Z. Die BV betaalde vanaf het tweede kwartaal 2010 geen huur meer aan BV X. BV X en BV Z sloten in april 2012 een vaststellingsovereenkomst over de per dat tijdstip openstaande huur van € 1.002.665. Op die datum stond al vast dat BV Z de vervallen en toekomstige huurtermijnen niet kon betalen.
BV X werd in april 2014 failliet verklaard. Een maand later, in mei 2014, diende de curator een verzoek in voor een BTW-teruggave van € 256.043 die BV X eerder over de BTW-belaste verhuur van het pand had voldaan. De inspecteur weigerde die teruggave. Hij stelde dat BV X het teruggaafverzoek te laat had ingediend omdat al in april 2012 vaststond dat de huurder de verschuldigde huurtermijnen plus BTW niet zou voldoen.
In de daaropvolgende procedure stelde Hof Den Bosch de inspecteur in het gelijk.
BV X ging in cassatie.
De Hoge Raad overwoog dat een ondernemer/crediteur enige vrijheid heeft bij de beoordeling of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de schuldenaar zijn factuur al dan niet zal voldoen. Dat past bij een redelijke wetstoepassing. Een verzoek om BTW-teruggave moet worden ingediend – zo bepaalt de wet – bij de aangifte van het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan. Dat moet worden beoordeeld vanuit het perspectief van de ondernemer/crediteur. Als die een betaling van de openstaande factuur in redelijkheid niet langer kan verwachten, moet hij het verzoek voor de BTW-teruggaaf indienen. Hij kan dan niet wachten tot vast komt te staan dat hij de betaling van de factuur in rechte niet meer kan afdwingen. Belanghebbende had al in april 2012 kunnen – beter: moeten – concluderen dat betaling van haar openstaande huurvordering niet kon worden verwacht. Zij had toen het teruggaafverzoek moeten indienen. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.

Peter Meulepas, administratie- en belastingconsulent te Mill.